075 230 00 52 | KLANTENSERVICE
0item(s)

U heeft geen producten in uw winkelwagen.

De beste uitvindingen worden vaak bij toeval gedaan. Er zijn al heel wat voorbeelden bekend van zaken die op die manier ontdekt zijn. De magnetron, de zelfklevende memo en zelfs producten als chips, coca cola en corn flakes zijn niet doelbewust gecreëerd, maar het resultaat van een mislukt onderzoek of gestrande poging om iets heel anders uit te vinden. Het woord 'mislukt' kunnen we in dit geval misschien beter schrappen, want het uiteindelijke resultaat ging de wereld over. Het is goed mogelijk dat recent in België ook een ontdekking is gedaan die een grote verandering teweeg zal brengen. De in Gent werkzame professor Tom Desmet heeft namelijk een nieuwe suikersoort ontdekt die nauwelijks calorieën bevat en ons gebit niet aantast.

De naam van deze bijzondere suiker is kojibiose en net als bij de hierboven genoemde zaken was het helemaal niet de bedoeling om suiker te gaan maken. In tegendeel, de professor was met zijn collega's bezig met het onderzoeken van een bepaald enzym. Terwijl de onderzoekers probeerden om de eigenschappen van dat enzym in kaart te brengen, stuitten ze op een interessant gegeven. Het enzym had namelijk een kleine hoeveelheid kojibiose aangemaakt. Deze suikersoort was in principe wel al bekend, maar er kon nauwelijks mee worden getest. De hoeveelheden die tot nu toe konden worden aangemaakt, waren daar te gering voor. Desmet slaagde er samen met doctoraatsstudent Tom Verhaeghe in om het enzym zodanig aan te passen dat de productie van kojibiose verhoogd werd. Dat bood vervolgens mogelijkheden om met deze suikersoort aan de slag te gaan.

De suiker die wij allemaal kennen wordt gewonnen uit suikerbieten, suikerriet of suikerpalm. De suiker uit de plant wordt opgelost in heet water en vervolgens door middel van herkristallisatie en filtratie gezuiverd. Dat proces, dat we raffinage noemen, levert uiteindelijk de suiker op die op grote schaal in onze voeding wordt toegepast. Er wordt wel gesteld dat suiker die door middel van raffinage verkregen is, net zo verslavend is als heroïne. Om die reden zou de zoetstof vermoedelijk direct op de lijst van verboden middelen worden geplaatst, wanneer die nu voor het eerst zou worden uitgevonden. In de loop der jaren zijn diverse alternatieven ontwikkeld door de voedingsmiddelenindustrie, waarvan er een aantal tamelijk omstreden zijn. Zo wordt bijvoorbeeld al jarenlang gediscussieerd over de eventuele schadelijke gevolgen van de zoetstof aspartaam.

Wanneer we erin zouden slagen om kojibiose op grote schaal te kunnen produceren, is er wellicht een belangrijke stap gezet. Deze stof heeft een zoete smaak, maar lijkt geen gevaar te vormen voor onze gezondheid. Sterker nog, kojibiose geldt zelfs als een prebioticum, ofwel een voedingsstof die ervoor zorgt dat dat onze darmen gezonder zijn. Deze prebiotica worden steeds vaker genoemd als middel in de strijd tegen kanker, diabetes en tal van ontstekingen, zoals de ziekte van Crohn. Wel de lusten en niet de lasten, dus? Daar begint het inderdaad op te lijken. Tot nu toe waren er geen zoete prebiotica bekend, maar nu kojibiose met behulp van gemanipuleerde enzymen kan worden geproduceerd, ziet het ernaar uit dat er opnieuw een doorbraak is bereikt. In nauwe samenwerking met de voedingsindustrie wordt nu gekeken wat de volgende stap in dit proces wordt.

4 mrt. 2016 20:40:26 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken

De Australische wetenschapper Paul Glasziou heeft een vette streep gehaald door homeopatische geneesmiddelen. Ze zouden geen enkel aantoonbaar effect op onze gezondheid hebben, los van het zogenoemde placebo-effect. Zijn conclusie trok hij nadat hij 176 verschillende studies erop had nageslagen. Uit geen van deze studies bleek dat er significante effecten waren gerapporteerd na het gebruik van homeopathische middelen.

Het principe achter de homeopathie werd door de Duitse arts Samuel Hahnemann ontdekt. In 1796 formuleerde hij zijn ideeën, waarop uiteindelijk een complete geneeswijze zou worden gebaseerd. Uitgangspunt is dat wanneer een bepaalde stof in een grote dosis bij een gezond mens een ziektebeeld kan oproepen, diezelfde stof in een kleine hoeveelheid kan helpen dat ziektebeeld te laten verdwijnen. In feite is het de bedoeling om met het homeopatische middel het lichaam als het ware wakker te schudden, zodat het gestimuleerd wordt om het zelfgenezende vermogen zo optimaal mogelijk te benutten. Op die manier zou het verstoorde evenwicht in het lichaam moeten worden hersteld. Dit is echter slechts een klein deel van de geachte achter homeopatische geneesmiddelen.

Die kleine hoeveelheden van de bewuste stoffen zijn opgelost in water. Rond de moleculen van de stof vormt zich dan een zogenoemde watermantel. Door hard te schudden, wordt de stof uit de watermantel geslagen. Als daarna het aldus ontstane mengsel weer verdund wordt, komen er nieuwe watermantels om de stof zelf, maar ook om de eerder gevormde watermantels. Zo ontstaat uiteindelijk een complexe structuur van watermantels, die steeds anders zijn voor elke stof die wordt opgelost. Homeopatische middelen zouden alleen effect hebben wanneer ze exact dezelfde stoffen bevatten als die verantwoordelijk zijn voor de klacht van de patiënt aan wie het middel wordt toegediend. Het is dus van groot belang om het middel heel nauwkeurig af te stemmen op de patiënt, hetgeen niet eenvoudig is.

Paul Glasziou stelt echter in zijn conclusies dat er helemaal geen waarneembare effecten zijn vastgesteld, los van het zogenoemde placebo-effect. De 176 studies die hij bekeek waren gericht op 68 verschillende ziektes. Het was een hele klus om al het studiemateriaal door te worstelen, vooral omdat hij geen enkel waarneembaar overtuigend effect van homeopathische middelen vond, verloor hij gedurende zijn onderzoek al de belangstelling voor de materie. Toch rondde hij het project af, met een teleurstellend eindresultaat tot gevolg. Een placebo is een middel zonder medisch werkzaam bestanddeel. Patiënten reageren vaak desondanks op een placebo, omdat zich in de hersenen onbewust een psychisch proces voltrekt waarop het lichaam reageert. Om het effect van medicijnen te kunnen meten wordt vaak aan een controlegroep een placebo toegediend.

1 mrt. 2016 20:37:39 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken

Kunnen we over een aantal jaren wat extra onderdelen van ons eigen lichaam laten printen...? Het begint er steeds meer op te lijken, nu Amerikaanse wetenschappers erin geslaagd zijn om lichaamsdelen te produceren met behulp van een speciale 3D-printer waaraan tientallen jaren is gewerkt. Deze zogenoemde bioprinter vervaardigt weefsel en een gel van levende cellen uit afbreekbaar materiaal. Handig...!

Je hebt misschien al eens een demonstratie bijgewoond van een 3D-printer. Deze printers worden over het algemeen gevuld met een bepaalde kunststof substantie, die als een lange sliert door de printer gaat en uiteindelijk wordt omgevormd tot elke denkbare vorm. Kleine stukjes speelgoed, vaasjes of gebruiksobjecten zijn ermee te printen. Dit soort printers zijn leuk voor hobbyisten, maar met de producten die je eruit verkrijgt, kun je meestal niet zo heel veel. Anders wordt dat wanneer dergelijke printers op industrieel niveau worden ontwikkeld en toegepast. Er zijn al printers waarmee elementen voor complete prefab woningen kunnen worden gebouwd. Enkele jaren geleden draaide in Amsterdam al een pilot met deze vorm van woningbouw. De mogelijkheden voor het toepassen van 3D-printers lijken vooralsnog oneindig groot te zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de medische wetenschap zich ook heeft gebogen over dit fenomeen. En met succes...!

In het Amerikaanse medisch instituut Wake Forest werd een bioprinter ontwikkeld waarmee inmiddels daadwerkelijk lichaamsdelen kunnen worden gereproduceerd. De eerste tests die men vervolgens heeft uitgevoerd, hadden betrekking op ratten en muizen. Men heeft onderzocht hoe het lichaam van een rat reageert op het geprinte onderdeel. Zo werden kleine oortjes geprint, die vervolgens bij muizen onder de huid werden geplaatst. Na ongeveer twee maanden bleek zich kraakbeen in dit lichaamsdeel te gaan vormen. Uit een andere test blijkt dat zich al na twee weken zenuwen gaan vormen aan geprinte spieren. Hiervoor werden spieren aangebracht bij ratten. Ook bleek op deze manier dat er botweefsel ontstond nadat geprinte delen van een schedel bij een rat werden geïmplanteerd. Revolutionaire ontdekkingen, die ongetwijfeld nieuwe deuren zullen openen voor medici, waarvan we uiteindelijk allemaal kunnen profiteren.

In de toekomst wil men uiteraard ook de geprinte onderdelen gaan testen op mensen, zodat kan worden vastgesteld of het effect dan vergelijkbaar is. Op dit moment zijn de wetenschappers in staat om met behulp van de bioprinter spieren, botten en kraakbeen te produceren. Uiteindelijk wil men ook weefsel en delen van organen kunnen printen. Een lastige hobbel die overigens nog moet worden genomen is het conserveren van de geprinte onderdelen. Een imitatie van een lichaamsdeel bevat, zoals gezegd, voor een deel levende cellen. Om het object uiteindelijk te kunnen implanteren in de mens, zullen die cellen wel levend moeten blijven. Er wordt nog gezocht naar mogelijkheden om dat voor elkaar te krijgen. Wellicht ga je zelf in de toekomst nog wel eens een geprint lichaamsdeel ontvangen, ter vervanging van een beschadigd of versleten exemplaar. Orgaanprinters waren er overigens al langer, maar deze levert structuren die sterk genoeg zijn voor plaatsing in ons lichaam.

24 feb. 2016 13:27:57 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken

Het regelmatig nuttigen van frisdranken wordt door tandartsen al jaren afgeraden. Ze zijn schadelijk voor het gebit omdat ze tanderosie in de hand werken. De zuurgraad in de mond stijgt door de zure drankjes en daardoor wordt het tandglazuur aangetast. Recent is duidelijk geworden dat ook het slapen met open mond schadelijk is om vrijwel dezelfde reden.

Als je slaapt met de mond open, droogt de mondholte geleidelijk steeds verder uit. De volgende ochtend herken je dat, omdat je een droge mond hebt en vaak ook een zere keel. Zou het daarbij blijven, dan was het op zich geen ramp. Maar door die droogte gebeurt er nog veel meer. Het in de mond aanwezige speeksel verdwijnt wanneer de mond droger wordt en juist dat speeksel hebben we nodig om bacteriën in de mond te kunnen doden. Met het verdwijnen van het speeksel in de loop van de nacht wordt ook de pH-waarde in onze mond lager, met andere woorden, onze mond word zuurder en dat effect is te vergelijken met het nuttigen van frisdrank. Onder normale omstandigheden is de pH-waarde in onze mond ongeveer 7,7 en dus redelijk neutraal. Onderzoek van wetenschappers aan de universiteit van Otago (Nieuw-Zeeland) heeft aangetoond dat de pH-waarde in de mond daalt tot 6.6 als we slapen met onze mond open. Er werden zelfs waarden gemeten van 3,6 en dat zijn gevaarlijke waarden die tanderosie kunnen bespoedigen. Het lijkt erop dat vooral mannen last hebben van dit probleem, want uit eerder onderzoek was al duidelijk dat slechts vijf procent van de vrouwen met open mond slaapt, tegenover een kleine dertig procent van de mannen. Bijna één op de drie mannen loopt dus het gevaar op tandbederf door hun slaapgedrag. Speciaal voor dit onderzoek werd een apparaatje ontwikkeld dat op de tanden kan worden geklikt en dat permanent de zuurgraad in de mond meet. Zo kon worden vastgesteld welke verschillen er waren in de zuurgraad bij mensen die met de mond open sliepen, ten opzichte van de mensen die de mond dicht houden tijdens het slapen. Aangezien het hier om onbewuste handelingen gaat, zal het lastig worden er een goede remedie voor te bedenken.

17 feb. 2016 18:30:25 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken

Een rommelige keuken werkt de consumptie van ongezond voedsel in de hand. Tot toe conclusie zijn Australische onderzoekers gekomen na een experiment waarbij twee groepen vrouwen werden geobserveerd. De vrouwen uit de ene groep werden in een keurig opgeruimde, overzichtelijke keuken geplaatst. De andere vrouwen moesten het stellen met een keuken waar het overzicht ver te zoeken was. In die keuken stond een berg afwas en was de situatie rommelig. Bekeken werd in hoeverre de omgeving van invloed was op het eetgedrag van de vrouwen.

Er bleek inderdaad een opvallend verschil te zijn in de hoeveelheid calorieën die de vrouwen uit de twee groepen tot zich namen. In een schone keuken bleek veel minder ongezond te worden gegeten. De onderzoekers spreken van een inname van gemiddeld honderd calorieën minder in deze groep. De vrouwen kregen nadat ze enige tijd in de betreffende keuken hadden doorgebracht koekjes, crackers en worteltjes ter beoordeling voorgezet. Ze moesten deze voedingsmiddelen testen en keuren. Voorafgaand aan dit unieke experiment werd aan alle deelnemers gevraagd om een situatie op papier te zetten waarbij ze het gevoel hadden alles volledig onder controle te hebben, of een situatie waarin ze zich juist tamelijk stuurloos voelden. Opvallend was dat de vrouwen die een stuurloze situatie hadden beschreven en ook in de rommelige keuken werden geplaatst, twee keer zoveel koekjes aten als de groep vrouwen die in de schone keuken was geweest. Kennelijk versterkt de gedachte aan stuurloosheid de neiging om jezelf meer te laten gaan. Op zich niet zo vreemd, want wanneer je jezelf realiseert dat in je omgeving het overzicht ontbreekt en er niet of nauwelijks nog sprake is van enige sturing, ontstaat al snel het beeld dat je jezelf ook gerust kunt laten gaan. De onderzoekers konden overigens niet exact aangeven wat zwaarder weegt, de rommelige omgeving of het denkbeeld van stuurloosheid. Ze gaan er wel vanuit dat bij mannen het effect nagenoeg hetzelfde zal zijn. Meditatie is een manier om mentaal in balans te komen, mogelijk zou dit er dus toe kunnen leiden dat het eetpatroon gezonder wordt. Het goed schoon en opgeruimd houden van de keuken is in elk geval ook een belangrijke stap in de goede richting, omdat we in een opgeruimde omgeving beter kunnen focussen op het uiteindelijke doel en minder snel geneigd zijn om af te dwalen naar ongezonde snacks. Het zou de stressfactor, die een rommelige omgeving met zich meebrengt, zijn die voor een belangrijk deel bepalend is voor wat we uiteindelijk besluiten te gaan consumeren. Het betreffende onderzoek werd uitgevoerd door een team onder leiding van psycholoog Lenny Vartanian aan de universiteit van New South Wales. Zijn team doet al geruime tijd onderzoek naar de psychologische aspecten van eten en gewicht.

14 feb. 2016 19:37:21 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken

Sommige conclusies klinken zo logisch dat je bijna zou vergeten dat ze nooit wetenschappelijk aangetoond waren. Neem nu de bewering dat iemand met een goede conditie een grotere kans heeft om een hartaanval te overleven. Dat klinkt natuurlijk heel vanzelfsprekend, maar is het dat eigenlijk wel?

Onlangs werden onderzoeksresultaten gepubliceerd van de universiteit in de Amerikaanse staat Baltimore. Daar werden de gegevens van meer dan tweeduizend personen geanalyseerd. Deze mensen hadden een gemiddelde leeftijd van 62 jaar en ondergingen allen een inspanningstest, om te kunnen vaststellen hoe het was gesteld met hun lichamelijke conditie. Hierbij werd gebruik gemaakt van de zogenoemde MET-score, de letters MET staan voor 'Metabolic Equivalent of Task'. Een MET is een eenheid om uit te drukken hoeveel energie het kost om bepaalde fysieke activiteiten te verrichten. Zo is een MET-score van 1  te vergelijken met zitten op een bank, een MET-score van 3 met lopen en een MET-score van 7 met joggen. Bij een MET-score van 12 is sprake van hardlopen, dit is tevens de hoogst haalbare score in de test.

Uit het onderzoek kwam onomstotelijk bewijs naar voren dat een goede conditie van belang is bij het overleven van een hartaanval. Van de deelnemers aan dit onderzoek behaalden 634 mensen een MET-score van 10 of hoger. In vergelijking met de andere deelnemers lag het sterftecijfer na een eerste hartaanval bij deze mensen veertig procent lager. Met andere woorden, omdat deze mensen een goede conditie hadden, bleken ze een hartaanval beter te kunnen overleven. Deze conclusie wordt nog eens onderstreept door het feit dat een derde van de 754 mensen die een MET-score van 6 of lager behaalden alsnog overleed binnen een jaar nadat de eerste hartaanval zich voordeed. De cijfers tonen aan dat er een verband is tussen de fitheid en de kans op overlijden na een hartaanval. Ze laten echter niet zien welke oorzaak hier concreet aan ten grondslag ligt.

9 feb. 2016 19:31:28 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken

Over de hele wereld zijn wetenschappers bezig met het onderzoeken van processen in ons lichaam. Vooral naar het effect van bepaalde voedingsmiddelen wordt veel onderzoek gedaan. Bijna wekelijks worden opzienbarende resultaten gepresenteerd en niet zelden spreken de rapporten elkaar tegen. Hoe kan dat? En hoeveel waarde moeten we hechten aan de gepubliceerde gegevens, zolang we niet weten wie er achter het onderzoek zitten...?

Vaak zijn onderzoeksresultaten min of meer een bevestiging van eerdere conclusies. Maar het kan ook anders. Soms staan conclusies van wetenschappers juist haaks op wat eerder werd beweerd. Dat is natuurlijk in veel gevallen wel te verklaren. Voortschrijdend inzicht, betere technieken, die andere feiten aan het licht brengen, correctie van eerder gemaakte fouten, het speelt allemaal een rol. Maar wil je echt objectief kunnen oordelen, dan zou je eerst moeten kunnen vaststellen hoe onafhankelijk de onderzoekers hebben gewerkt. Deze maand ontstond ophef over een onderzoek dat vorig jaar werd uitgevoerd rond het thema 'afvallen'. Deskundigen aan de universiteit van de Britse stad Bristol vergeleken gegevens uit maar liefst 5.500 verschillende onderzoeken met elkaar. Hun conclusie luidde dat je beter light-producten kunt nuttigen dan water, wanneer afvallen je doel is. Op zich mag je dat gerust een opzienbarende conclusie noemen.

Uit eerdere onderzoeken was juist gebleken dat het consumeren van light-producten allerlei gezondheidsrisico's met zich meebracht. Wie wat dieper graaft in de achtergronden van het onderzoek, komt tot de conclusie dat één van de geldschieters een bedrijf is dat zaken doet met zowel Coca Cola als PepsiCo, de twee grootste frisdrankproducenten ter wereld. Toeval...? Of bewuste manipulatie van gegevens...? Men heeft ontdekt dat de hierboven omschreven conclusie is gebaseerd op slechts drie verschillende onderzoeken, waarbij met name één onderzoek een significant verschil in gewichtsafname meldt. Laat nu juist dat ene onderzoek gefinancierd zijn door de American Beverage Association, een bedrijf dat de eerder genoemde frisdrankproducenten in de portefeuille heeft. Desondanks blijven de onderzoekers volledig achter hun rapport staan. Ze wijzen op het feit dat het onderzoek door verschillende wetenschappers kritisch is geanalyseerd.

28 jan. 2016 23:43:39 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken

Blauwe en bruine ogen komen bij de mens het meeste voor. Verder zijn er ook mensen met grijze of groene ogen, al zijn die in de minderheid. Maar waarom eigenlijk? Vogels hebben bijvoorbeeld rode, gele of witte ogen. Heb je jezelf ooit afgevraagd waarom die kleuren bij ons niet voorkomen? En waardoor wordt de kleur van onze ogen eigenlijk precies bepaald? Het is een zogenaamde polygene fenotypevariatie. Uhhh, wat...? Oké, dat klinkt inderdaad wat ingewikkeld. We leggen het even uit in begrijpelijke taal.

De iris is het deel van ons oog dat verantwoordelijk is voor de kleur. In onze iris kunnen we echter maar enkele pigmenten produceren. Dat is voornamelijk zwart melanine, het pigment dat bruine ogen als resultaat oplevert. Wanneer iemand blauwe ogen heeft, dan komt dat doordat de iris niet zoveel melanine bevat en doordat bepaalde golflengtes van het licht door het oog worden geabsorbeerd, terwijl andere golflengtes juist worden gereflecteerd. Wanneer je een groen oog van dichtbij bekijkt, zie je eigenlijk een blauw oog, met wat donkere vlekjes in de iris. Daardoor lijkt het op een grotere afstand net of het een groen oog betreft. Je zou de verstrooiing van het licht in het oog kunnen vergelijken met die van de blauwe hemel die we boven ons zien. Ook daar is niet werkelijk sprake van iets blauws, maar van iets dat we als zodanig waarnemen doordat het licht op een bepaalde manier gereflecteerd wordt. Groene ogen zijn overigens vrij zeldzaam. Welke kleur onze ogen hebben, is overigens genetisch bepaald.

In Azië en Afrika hebben bijna alle mensen de genen voor donkere ogen. Ook wanneer iemand met donkere ogen een relatie aangaat met iemand die een lichte oogkleur (bijvoorbeeld blauw) heeft, krijgt het kind meestal donkere ogen. De donkere kleur is namelijk dominant ten opzichte van de lichte kleur. Precies zo is de groene kleur dominant ten opzichte van de blauwe kleur. In de Scandinavische landen, maar ook in onze regio, hebben meer mensen blauwe ogen. Groene ogen komen veel voor in bijvoorbeeld IJsland (90% van de bevolking heeft daar een blauwe of groene oogkleur) en in Scandinavië, maar ook in Nederland. Wanneer je binnen Nederland de verschillende provincies met elkaar vergelijkt, zijn er al verschillen zichtbaar. In het noorden van het land wonen meer mensen met een lichte kleur ogen. Opvallend detail: mensen met rode haren hebben vaker groene ogen. Er lijken ook meer vrouwen te zijn dan mannen met deze combinatie van uiterlijke kenmerken. Toch ligt de erfelijkheid veel complexer dan hier nu wordt geschetst. Genetici hebben maar liefst vijftien verschillende genen gevonden, die een rol spelen bij de bepaling van de oogkleur. Daarmee is de bepaling van de oogkleur zo complex dat bijna elke ouder-kindcombinatie van oogkleuren kan voorkomen.

13 jan. 2016 22:43:26 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken

Oplossing voor zoetekauwen in zicht?

Veel snoepen is een belangrijke oorzaak van overgewicht. Voor veel mensen is het echter vrij lastig om van de zoetigheden af te blijven. Voor die mensen is er hoop, want in de Verenigde Staten hebben onderzoekers een hormoon ontdekt dat het verlangen naar zoete voedingsmiddelen lijkt te onderdrukken. Uit een experiment, dat met muizen werd uitgevoerd, blijkt dat er minder zoetstoffen worden ingenomen wanneer een bepaalde hoeveelheid van het hormoon in het lichaam aanwezig is.

Lucas BonDurant en Matthew Potthoff, beide verbonden aan de universiteit van Iowa, kwamen tot de conclusie dat het hormoon FGF21, een product van de lever, het verbruik van eenvoudige suikers reduceert. Dit hormoon zou door de lever worden geproduceerd als reactie op een te hoog niveau van koolhydraten. Wanneer het hormoon zich eenmaal in de bloedbaan bevindt, krijgen de hersenen een signaal waardoor ze de neiging tot het eten van zoete dingen onderdrukken. Volgens Potthoff is dit het eerste hormoon van de lever waarvan we weten dat er een relatie is met de inname van suikers. Opvallend is overigens dat de verminderde inname van suikers niet gelijk op gaat, er zijn verschillen in de inname van bijvoorbeeld sucrose, fructose en glucose. Ook heeft het hormoon geen effect op de inname van complexe koolhydraten.

Voor het onderzoek werd een aantal muizen geïnjecteerd met het hormoon FGF21. De muizen kregen vervolgens twee verschillende maaltijden voorgeschoteld. De ene maaltijd was een regulier dieet, de andere maaltijd was met extra suikers verrijkt. De muizen bleven wel suikerrijk voedsel eten, maar de hoeveelheid was zeven keer lager dan gewoonlijk. Er werd, om nog meer zekerheid te krijgen, ook gewerkt met genetisch gemanipuleerde muizen. Er waren muizen die geen FGF21 konden produceren en er waren muizen die van dit hormoon vijfhonderd keer meer produceerden dan gebruikelijk. Ook hier zagen de onderzoekers dat de muizen zonder het hormoon volop suikerrijk voedsel aten, terwijl de muizen met heel veel van het hormoon juist veel minder suiker tot zich namen. Dit bevestigde de eerder getrokken conclusie.

Uit vervolgonderzoek moet duidelijk worden op welke wijze het hormoon precies zijn werk doet. De onderzoekers richten zich daarbij onder meer op de hypothalamus, het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor het reguleren van het eetgedrag en de energiehuishouding. Het onderzoek zou er uiteindelijk toe moeten leiden dat er een medicijn kan worden ontwikkeld om mensen met een groot verlangen naar zoetigheden te helpen.

6 jan. 2016 18:40:00 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken

Waarom huilen goed voor ons is

Een forse tegenslag, een gevoel van hevige pijn, een aangrijpende film of juist uitzinnige vreugde. Er zijn heel wat redenen denkbaar om te gaan huilen. Heb je er wel eens bij stilgestaan dat wij mensen de enigen zijn die huilen? Geen enkel ander dier laat de tranen stromen door vreugde of verdriet. In de loop der jaren is er veel onderzoek gedaan naar het nut van een huilbui. Daaruit zijn vooral conclusies getrokken die misverstanden rechtzetten. Over het hoe en waarom is altijd veel onduidelijkheid blijven bestaan.

Vrouwen huilen gewoonlijk veel meer dan mannen. Een man komt meestal niet veel verder dan 5 tot 20 keer per jaar, terwijl een vrouw wel 20 tot 50 keer per jaar in huilen uitbarst. Vroeger werd dan ook vaak gedacht dat huilen iets te maken had met een gebrek aan macht. Van oudsher lag de macht vaker bij de man dan bij de vrouw en vrouwen zouden volgens sommigen huilen om bepaalde doelen te bereiken. Dat lijkt echter niet te kloppen, want machtige vrouwen huilen net zo vaak als vrouwen die minder macht hebben. Er valt wel iets te zeggen voor huilen als middel om troost of steun te vinden. Een baby is immers in vrijwel alles afhankelijk van de troost of steun van zijn ouders en een flink potje janken wil dan vaak wel helpen om het gewenste resultaat te bereiken. Echter, als volwassene hebben we daar geen huilen meer voor nodig en wordt het ook niet zo vaak in die hoedanigheid toegepast. Desondanks huilen volwassenen nog heel wat af.

Bij baby's is er geen verschil tussen jongens en meisjes waar het de mate van huilen betreft. Pas na ons twaalfde levensjaar verandert de situatie, vanaf dan zijn het de vrouwen die veel vaker huilen dan de mannen. In het verleden werd ook wel verondersteld dat huilen een belangrijke functie heeft voor de afvoer van afvalstoffen uit de ogen. Dat klinkt niet echt logisch, wanneer je je bedenkt dat er mannen zijn die slechts 5 keer per jaar huilen. Bovendien is de hoeveelheid traanvocht die wordt geproduceerd ook niet toereikend om voldoende afvalstoffen af te voeren. Door hoogleraar Ad Vingerhoets is veel studie verricht naar het nut van huilen. Hij kwam tot de conclusie dat huilen een vorm van communicatie is. Wanneer je niet meer in staat bent om iets goed onder woorden te brengen, door hevig verdriet of juist uitzinnige vreugde, dan zijn onze tranen in feite de taal die we spreken. Deze boodschap komt immers veel krachtiger over dan woorden ooit zouden kunnen zijn.

Vaak wordt gesteld dat huilen zou opluchten. Dat lijkt een misverstand te zijn. Een huilbui op zich levert geen verlichting op. Het zijn meer de effecten van de huilbui op onze omgeving, die ons tot nut zijn. Immers, wanneer we huilen is de kans groot dat iemand ons komt troosten. Iemand slaat een arm om je heen, spreekt bemoedigende woorden of geeft je nieuwe inzichten, waardoor je het allemaal wat positiever kunt gaan zien. Niet het huilen, maar de gevolgen van de huilbui zorgen dus voor de opluchting en een afname van stressgevoelens. In dat opzicht is huilen gezond te noemen. Er zijn overigens nog meer positieve effecten van huilen. Je humeur verbetert, de verstandhouding met je omgeving in veel gevallen ook. Je tranen bevatten het eiwit lysozyme, dat de celwanden van bacteriën afbreekt. Tranen van verdriet bevatten daarnaast ook meer hormonen met de proteïnen prolactine, corticotropine en leucine, met een natuurlijke pijnstillende werking.

1 jan. 2016 22:38:04 door Raimond Bos Wetenschap en onderzoeken
Van hoog naar laag sorteren

Artikelen 31 tot 40 van 58 in totaal

  1. 2
  2. 3
  3. 4
  4. 5
  5. 6